Taalfunctiestoornis en hersenletsel

Waarover gaat het

Hier worden taalafwijkingen besproken die voortkomen uit een stoornis in het functioneren van de hersenen. Veel kinderen met hersenletsel ontwikkelen vertraagd, meestal niet alleen in de taalfunctie. Dit blijkt uit testonderzoek. De kinderen behalen op zeer uiteenlopende tests scores die lager zijn dan bij hun leeftijd past. Het is meestal niet verstandig elke afzonderlijke lage score te interpreteren als een teken van een stoornis in de eigenschap waarop de test of het testonderdeel beroep doet. De kinderen zouden dan vijf, zeven of soms zelfs elf stoornissen hebben, terwijl de lage scores in feite voortkomen uit een algemene achterstand of vertraging in de ontwikkeling. De globale cognitieve ontwikkelingsachterstand of -vertraging is bij deze kinderen de eigenlijke stoornis, waaruit de (soms vele) lage scores begrepen kunnen worden. Vanwege de directe relatie met de aandoening van de hersenen vatten we hun achterstand op als een stoornis. Dit onderscheidt de taalachterstand bij kinderen met hersenletsel van “vertraagde taalontwikkeling” waarbij hersenletsel niet kan worden aangetoond.
Soms is bij kinderen kort na hersenletsel de taal in het bijzonder of (nog zeldzamer) vrijwel alleen gestoord. Meestal herstelt dit grotendeels of geheel (zie Een kind met post-traumatische afasie, in Traumatisch hersenletsel Matig ernstig en ernstig).

Benamingen

In de neurologische en neuropsychologische literatuur is een ware spraakverwarring ontstaan als het gaat om de gevolgen van hersenletsel voor de kindertaal. Zo worden “afasie”, “dysfasie”, “restafasie”, “kinderafasie” en “taalfunctiestoornis” door elkaar gebruikt en zelden gedefinieerd.

  • Afasie is een begrip dat was bedoeld om in de volwassenheid ontstane stoornissen in de taalfunctie aan te duiden. In de oorspronkelijke betekenis is afasie een door hersenletsel ontstane stoornis in het omgaan met de taal bij een patiënt die voor het hersenletsel de taal normaal beheerste en bij wie de stoornis niet voortkomt uit gestoord denken (naar Welman, 1979; zie ook Jennekens-Schinkel & Jennekens, 2008, pagina 289). Afasie betekent letterlijk “niet spreken”, maar bijna elke patiënt met afasie kan wel enkele woorden spreken. Echt niet spreken is bij kinderen veelal mutisme, zie verderop.
  • Dysfasie is in de Engelse literatuur vaak lichte afasie, maar wat betekent dan “mild to moderate dysphasia”? Zulk een zeer lichte taalfunctiestoornis zou geconstateerd zijn bij kinderen met ischaemische herseninfarcten (o.a. Steinlin et al., 2004). In de Amerikaanse literatuur gebruikt men de term dysphasia vooral voor een taalontwikkelingsstoornis, dus voor kinderen die van meet af aan de taal minder snel verwerven dan normaal ontwikkelende kinderen (ENCYCL-Vertraagde taalverwerving).
  • Mutisme is niet spreken bij normaal taalbegrip; het kan bij kinderen voorkomen na bijvoorbeeld cerebellumoperatie of trauma capitis. Een mutistisch kind begrijpt wat gezegd wordt maar spreekt zijn gedachten niet uit. Let op: mutistische kinderen spraken de eerste dagen na operatie of ongeval wel! Mutisme kan dagen tot maanden duren. Kinderen met cerebellair mutisme spreken na de mutistische fase monotoon, traag en met zachte stem (“mutism and subsequent dysarthria syndrome”).
  • De term restafasie wordt soms gebruikt om aan te duiden dat het kind afasie heeft doorgemaakt die gedeeltelijk hersteld maar niet verdwenen is.

“Verkregen stoornis in de taalverwerving” is een betere term voor de taalfunctiestoornis van kinderen die nog in de fase van primaire taalverwerving verkeren wanneer hersenletsel ingrijpt op hun taalontwikkeling. Gebruik de term “afasie” voor taalfunctiestoornissen die ontstaan na de primaire taalverwerving, dus na ongeveer het zesde levensjaar. Strikt genomen is bij afasie zowel mondeling (begrip en productie van gesproken taal) als schriftelijk (lezen en schrijven) taalgebruik gestoord. Voorschoolse kinderen hebben schriftelijk taalgebruik nog niet ter beschikking.

Verschillen met volwassenen

Bij volwassenen ontstaat afasie meestal door letsel in de linkerhemisfeer van de grote hersenen.
• Er zijn kinderen die perinataal of prenataal een hersenlaesie kregen in (overwegend) één hemisfeer. Deze kinderen hebben later vaak een hemiparese. Zij verwerven de taal althans aanvankelijk vertraagd, maar het maakt niet uit of de laesie in de linker- dan wel in de rechterhemisfeer is (zie ook Jennekens-Schinkel & Jennekens, 2008; Bates, 1999).
• Niet alleen links- maar ook rechtszijdig hersenletsel ontstaan na de perinatale fase en voor de leeftijd van vijf jaar kan gevolgen hebben voor de nog volop in gang zijnde primaire taalverwerving: in de acute fase kunnen verschijnselen van kinderafasie bestaan, maar in veel gevallen is de eindtoestand niet afwijkend. Toch hebben deze kinderen later vaak meer dan gewone moeite met de verwerving van schoolse taalvaardigheden en vaak is het verbale intelligentiequotiënt lager dan het performale.
• Kinderen die unilateraal hersenletsel krijgen na hun zesde levensjaar kunnen echte afasieverschijnselen hebben maar deze verdwijnen in de meeste gevallen (zie Een kind met post-traumatische afasie, in Traumatisch hersenletsel Matig ernstig en ernstig.
• Verschil tussen kinderen en volwassenen in gevolgen van hersenletsel voor taal wordt begrepen uit de grotere mogelijkheden tot aanpassing in de organisatie van zowel de wordende functie als de ondersteuning daarvan in de kinderhersenen.

Taal bij een verworven taalfunctiestoornis

Bij een kind zijn de kenmerken van een verworven taalfunctiestoornis in de acute fase van een arterieel – subcorticaal – infarct : mutisme, haperend taalgebruik, moeite met vinden van woorden die vaak uitmondt in omschrijvingen (zo benoemde een meisje met vóór de beroerte normaal ontwikkeld taalgebruik een afbeelding van een schroevendraaier als ‘om te vasten’ en een molen als ‘voor de draaier, voor te draaien, ... eh, nee’). Voorts komen klankverwisselingen binnen woorden (fonetische parafasieën, bijvoorbeeld ‘foefijzer’ in plaats van hoefijzer) en verkeerde woorden binnen het goede betekenisveld (semantische parafasieën, bijvoorbeeld ‘jampot’ in plaats van botervloot) voor. Kenmerkend is dat het kind het woord het ene moment wel en het volgende weer niet ter beschikking heeft. Meestal is het taalbegrip beter behouden (Gout et al., 2005). Na de acute fase verbetert het taalgebruik.
In de eerste maanden na traumatisch hersenletsel persevereren kinderen ook vaak; ze gaan, met andere woorden, door met een woord dat niet relevant meer is; bijvoorbeeld bij benoemen van afbeeldingen zegt het kind “schoen” voor een afbeelding van een schoen maar vervolgens ook voor andere afbeeldingen zoals schroef, kraan, telefoon.

Literatuur

Bates E (1999) Plasticity, localisation and language development. In: SH Broman & JM Fletcher (Redactie) The changing nervous system. Oxford/New York: Oxford University Press. Hoofdstuk 10, pp 214-253

Gout A, Seibel N, Rouvière C, Husson B, Laporte N, Kadhim H, Grandin C, Landrieu P, Sébire G (2005) Aphasia owing to subcortical brain infarcts in childhood. Journal of Child Neurology 20: 1003-1008

Jennekens-Schinkel A & Jennekens FGI (2008) Neuropsychologie van neurologische aandoeningen in de kindertijd. Amsterdam, Uitgeverij Boom, Hoofdstuk 7

Steinlin M, Roellin K, Schroth G (2004) Long-term follow-up after stroke in childhood. European Journal of Pediatrics 163: 245-250

Welman AJ (1979) Hoofdstukken uit de klinische neuropsychologie. Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema

Back to top