Cognitief functioneren en gedrag

  1. Kinderen met LTH zijn in de acute fase van LTH testbaar. De testuitslagen passen in bijna alle gevallen bij verminderd cognitief functioneren. Over het algemeen verbetert het functioneren snel (Nance et al., 2009).
  2. Kinderen met LTH en een afwijkende CT-scan, wijzend op beschadiging van hersenweefsel of op een bloeding in de schedel, herstellen als groep in cognitief opzicht minder snel dan kinderen zonder CT-scanafwijkingen, zo blijkt uit testonderzoek. De individuele herstelbelopen kunnen toch vrij sterk variëren. Verschil tussen groepen kinderen met en zonder CT-scanafwijkingen ten nadele van eerstgenoemde groep is nog tot een jaar na LTH aanwijsbaar en komt in verschillende mate tot uiting in tests die beroep doen op werkgeheugen, episodisch geheugen, werksnelheid, en in schoolvaardigheden rekenen en taal (Levin et al., 2008).(ENCYCL-Geheugen)
  3. Afgaande op de klachten (vooral hoofdpijn, moeheid en duizeligheid, moeite met herinneren) in de acute fase en in de weken tot maanden daarna kan men in grote lijnen twee verloopvormen onderscheiden. (a) De overgrote meerderheid (80%) herstelt voorspoedig, ook als er in de acute fase duidelijke stoornissen zijn (zoals langer dan enkele minuten durende bewustzijnsdaling, lang aanhoudende PTA, puntentotaal van de GCS 14 of 13). (b) Een minderheid houdt langer (tot ongeveer 3 maanden na het trauma) klachten. Een relatie met het hersenletsel is mogelijk als de kinderen in de acute fase ook duidelijke afwijkingen en klachten hadden. Bij anderen (10% of minder) is de acute fase niet opmerkelijk; factoren die niet te maken hebben met het hersenletsel kunnen dan een rol spelen bij het aanhouden van de klachten (Yeates et al., 2009; Jennekens-Schinkel & Jennekens, 2008).