Cognitief functioneren en gedrag

Mentale ontwikkeling en intelligentie
Het aantal kinderen met toegebracht hersenletsel van wie gegevens over mentale ontwikkeling en intelligentie zijn verzameld, is nog steeds zeer beperkt (zie voor overzicht Jennekens-Schinkel & Jennekens, 2008). De gegevens hebben overwegend betrekking op matig ernstig of ernstig hersenletsel. Voor zover nu bekend is de ontwikkeling vooral bij kinderen met neurologische restverschijnselen meestal aanmerkelijk vertraagd. Om een beeld te geven: 14 kinderen varieerden van 1 tot 18 maanden in leeftijd toen toegebracht hersenletsel medisch werd vastgesteld. Bij onderzoek waren zij tussen 9 en 60 maanden. De mentale ontwikkeling van zes kinderen was onmeetbaar laag en van vijf anderen meer of minder ernstig onder het gemiddelde voor de leeftijd. Toch functioneerden drie kinderen mentaal op gemiddeld niveau. Het gemiddelde van de psychomotorische ontwikkeling was nog wat lager dan van de mentale ontwikkeling, mede ten gevolge van motorische stoornissen.
Tien oudere kinderen waren als baby of peuter (leeftijden van 1 maand tot 22 maanden) wegens toegebracht hersenletsel in hetzelfde ziekenhuis behandeld als de voorgaande 14. Bij onderzoek varieerden zij in leeftijd van 4 jaar tot 21 jaar. Vier van hen waren niet onderzoekbaar, één kind functioneerde op zwakzinnig niveau, een ander fors beneden gemiddeld en vier kinderen functioneerden op (laag) gemiddeld intelligentieniveau (Barlow et al., 2005).

Andere cognitieve functies
Enkele kinderen maken geen of vrijwel geen taalontwikkeling door, dit is meestal in het kader van stilstand of ernstige vertraging van de cognitieve ontwikkeling, dus eigenlijk bij kinderen die na het trauma zwakzinnig zijn geworden) (Barlow et al., 2005). Er zijn echter ook kinderen die, mits de omgeving veilig en uitlokkend is, op den duur een normale taalontwikkeling hebben.
Sommige kinderen met een normaal IQ vallen op door stoornissen in geheugen en leren, al of niet gepaard met een stoornis in richten en volhouden van de aandacht.

Gedrag
Onvoldoende initiatief en betrokkenheid, afweer in het contact met anderen, prikkelbaarheid en emotionele labiliteit worden veel geobserveerd, zo ook bij de boven beschreven 14 peuters en kleuters (Barlow et al., 2005).
Voor oudere kinderen toont informatie van verzorgers of (pleeg)ouders dat ongeveer de helft van de kinderen niet normaal aangepast is op de gebieden van communicatie, dagelijkse levensverrichtingen en sociale omgang. Een nog niet nader aan te geven percentage van de kinderen lijdt aan slaapstoornissen en woede-uitbarstingen. Bij veel zwakzinnige geworden kinderen is zelfverminking een probleem (Barlow et al., 2005; Landry et al., 2004).

Schoolloopbaan
De uiterst kwetsbare emotionele en sociale toestand van de meeste kinderen met toegebracht hersenletsel vergt grote zorgvuldigheid in de schoolkeuze en vervolgens in de begeleiding van het leerproces. Voor kinderen met lichamelijke restverschijnselen is bekend dat zij in overgrote meerderheid speciaal onderwijs behoeven; een enkel kind kan op een school voor gewoon basisonderwijs gehandhaafd worden dankzij speciale hulp en begeleiding ( Karandikar et al., 2004).